Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3383

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803597/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 maart 2008, kenmerk 2008/0036634, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hardenberg (hierna: de raad) bij besluit van 11 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Rheeze" (hierna: het plan).


Uitspraak

200803597/1/R2. Datum uitspraak: 22 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 maart 2008, kenmerk 2008/0036634, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hardenberg (hierna: de raad) bij besluit van 11 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Rheeze" (hierna: het plan). Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 juni 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W. Kattouw van ARAG Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door D.J. Logtenberg-Starke, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan voorziet in een geactualiseerde juridisch-planologische regeling voor de kern Rheeze die op 4 augustus 1992 voor een groot deel is aangewezen als beschermd dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988. Het plan heeft een overwegend conserverend karakter en is vooral gericht op de bescherming en zo mogelijk versterking van de cultuurhistorische waarden in het plangebied, zoals deze met name zijn omschreven in de toelichting op de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht. 2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsgebied" met betrekking tot zijn perceel Ringweg 1 (hierna: het perceel), voor zover daarbij niet is voorzien in een groter bouwvlak. In dit verband stelt hij dat het bouwvlak ingevolge het plan 40 procent kleiner is dan in het vorige bestemmingsplan. Hij voert aan dat het bedrijf krachtens het voorgaande bestemmingsplan bestaande rechten heeft en dat hij reeds geruime tijd behoefte heeft aan uitbreiding van zijn bedrijfsbebouwing. Verder wijst [appellant] erop dat vergelijkbare bedrijven vanwege voortdurende schaalvergroting gebruikelijk 15 procent uitbreidingsmogelijkheid krijgen. 2.4. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat de aanwijzing van de kern Rheeze als beschermd dorpsgezicht met zich brengt dat grootschalige bedrijfsbebouwing alsmede verdere uitbreiding van de bestaande bebouwing op het perceel als verstoring van het historische karakter van het dorp wordt beschouwd. Reeds sinds de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht kon [appellant] vanwege de aanhoudingsverplichting ingevolge de Woningwet geen bouwvergunning meer krijgen. Tot slot wijst het college erop dat de uitbreidingsmogelijkheid van 15 procent volgens het provinciale beleid geen vaststaand recht betreft. 2.5. In de toelichting op de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht is opgenomen dat het beschermingsbelang van Rheeze vooral is gelegen in de herkenbare historisch-ruimtelijke structuur in samenhang met de karakteristieke streekeigen agrarische bebouwing, de beplanting en de ligging in het fraaie es- en beekdallandschap. Onweersproken is gesteld dat de grootschalige bebouwing en een verdere uitbreiding van bestaande bebouwing op het perceel afbreuk doen aan de waarden die de aanwijzing van Rheeze als beschermd dorpsgezicht beoogt te beschermen. In dit licht bezien acht de Afdeling de beslissing van het college om in te stemmen met de verkleining van het bouwvlak, niet onredelijk. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat in het algemeen aan een bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt. Nu eveneens ter zitting is komen vast te staan dat in de gemeente Hardenberg voldoende bedrijfsterrein aanwezig is om het bedrijf eventueel naartoe te kunnen verplaatsen, concludeert de Afdeling dat van een dringend belang van [appellant] bij uitbreiding van het bedrijf op het perceel geen sprake is. Voorts is het standpunt van het college dat erop neerkomt dat de raad ingevolge het provinciale beleid niet verplicht is eenmalig een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van 15 procent in het plan mogelijk te maken, niet onjuist. Gelet op het belang dat met de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht wordt gediend, acht de Afdeling het standpunt van het college dat de raad deze mogelijkheid niet in het plan behoefde op te nemen, niet onredelijk. In dit verband komt betekenis toe aan de omstandigheid dat het ingevolge artikel 4, derde lid, onder a, sub 1, onderdeel b, van de planvoorschriften [appellant] is toegestaan gebouwen ten behoeve van de verkoop buiten het bouwblok op te richten met een omvang van maximaal 100 m². Daarnaast is het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 4, tiende lid, onder b, van de planvoorschriften onder bepaalde voorwaarden bevoegd om de plaats van de bouwblokken op de plankaart te wijzigen. 2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Kooijman lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009 177-612.